“Heeft u misschien heet water en schone lakens?”
“Wat bedoelt u? Wie bent u eigenlijk?”, vraagt de oudere, wat forse vrouw in de deuropening van nummer 13.
Natuurlijk, ze kent me niet. Ze zal wel denken dat ik een malloot ben. Wat niet zo is. Ik ben een gewone kerel. Die de arme vrouw nu wellicht met iets verwilderde ogen aanstaart. Maar wat wil je ook, met die rare situatie waar ik net min of meer toevallig in ben beland. Dit is vast niet de verrassing die Han mij beloofd heeft en waarom ik op Kerstavond naar het voormalige Veendammer voetbalstadion De Lange Leegte ben gekomen.
Maar dit is nu eenmaal het geval. Twee jonge mensen blijken mijn hulp hard nodig te hebben. Wat kan ik anders doen? “Sorry meneer, maar ik heb geen idee wie u bent”, zegt de vrouw en ze wil de deur dichtgooien.
Begrijpelijk. Zo laat in de avond en dan staat er ineens een wildvreemde om heet water en schone lakens te vragen. Voordat de deur dicht gaat zet ik er mijn voet tegenaan. De vrouw kijkt me verbijsterd aan en roept naar achteren. Natuurlijk ben ik niet zo opgevoed. Mijn moeder zal wel hoofdschuddend toekijken vanuit de hemel. Sorry mam.
Snel stel ik me voor en leg de vrouw uit wat er aan de hand is: een jong stel is met hun camper om de hoek gestrand. “Bij het oude voetbalstadion?” vraagt ze. Ja, antwoord ik, “net toen ze De Lange Leegte passeerden vloog de motor in brand. De jongeman wist de camper nog net de parkeerplaats ernaast op te rijden.”
“Hier om de hoek dus.”
“Ja.”
“Ik dacht al dat ik wat hoorde.”
“Razendsnel heeft de jongeman alles uit de camper gehaald en nu bivakkeren ze op de middencirkel van het voetbalveld.”
“Waarom niet op de tribune? Daar zijn ze in elk geval enigszins beschut.”
“Dat weet ik niet, zeg ik, Ze hebben een tent bij zich en die hebben ze op de middencirkel opgesteld.”
“Wie hebben wat op de middencirkel opgesteld?” klinkt het ineens. De nors klinkende stem is van de echtgenoot die nu ook in de deuropening verschijnt. “Dit is Bill Huppeldepup en hij vraagt om heet water en schone lakens”, zegt de vrouw tegen haar man. “Dat hebben we niet in huis en nou opsodemieteren”, zegt de man onverbiddelijk. “Wacht even, Bert”, zegt de vrouw, “ik wil weten wat er nou precies aan de hand is.”
Ik schraap mijn keel, haal diep adem en vertel het echtpaar dat de jonge vrouw van de in brand gevlogen camper op het punt van bevallen staat.
“Waarom gaan ze niet naar het ziekenhuis in Stadskanaal?” wil de norse man weten.
“De jonge vrouw wil thuis bevallen”, antwoord ik.
“Ze zijn niet thuis, maar op de middencirkel van het stadion.”
“Klopt”, zeg ik, “maar wel in een tent. Voor het jonge stel is zo’n tent hetzelfde als thuis.”
“Ik begrijp de jeugd van tegenwoordig niet meer”, zegt de oude man. Ik knik instemmend. Ik snap ook niets van dit gedoe. Dat je thuis wilt bevallen, daar kan ik inkomen. Maar waarom zou je daar zo halsstarrig aan vasthouden als je net het vege lijf hebt kunnen redden uit een oude, aftandse camper die in de brand gevlogen is? Toen ik net mijn eigen auto ernaast parkeerde leek het me trouwens nog mee te vallen. Alleen bij de motor voorin was het geblakerd.
“Ach, wat zeur je nou, Bert”, zegt de vrouw. “Toen wij net verkering kregen, had jij nog langer haar dan ik. Mijn ouders dachten eerst dat jij een schoolvriendin was.”
“Maar Wilma…”
“Ik ga even water koken”, zegt de vrouw gedecideerd. “Trek jij even een jas aan en ga alvast met meneer Huppeldepup…”
“Meneer Mensema”, zeg ik zachtjes.
“… kijken wat er nou precies aan de hand is op het voetbalveld.”
“Maar Wilma…”
“Hup Bert!”
Even later loop ik met Bert over de oude parkeerplaats naast de oude, lage tribune, waar de fanatiekste voetbalfans van SC Veendam zich tijdens de thuiswedstrijden altijd verzamelden. Zelf stonden Han en ik daar ook geregeld in de laatste jaren voordat de club failliet ging. Dichter op het veld kon je nauwelijks komen. Je rook er niet alleen het gras maar ook het zweet van de voetballers. Op De Lange Leegte was het altijd voetbal zoals voetbal beleefd dient te worden: met opgerolde mouwen, met samengeknepen billen en soms de bal die keihard de tribune werd ingeschoten na het doel maar net te hebben gemist.
“Wat is het hier duister”, moppert Bert. Het is inderdaad pikdonker. En ik vraag me af waar Han is. Hij laat me hier naartoe komen en dan is ie zelf in geen velden of wegen te bekennen. Mooie vriend is ie.
Vanavond was ik hier al eerder, maar ook ik kan nauwelijks zien waar ik loop. Ik houd me vast aan de reling als we het oude kassahokje passeren en schuifel voorzichtig naar voren. De hoofdtribune lijkt een bergrug en de contouren van de familietribune aan de overkant zijn in de donkere winternacht die over Veendam gevallen is niet eens te zien. Het enige licht dat in dit aardeduister brandt is het zacht flakkerende petroleumlampje, hoog in de tent op de middencirkel. Bert en ik klimmen over het hek dat het voetbalveld omringt. “Dat ik als AOW-trekker nog eens over een hek zou klimmen”, bromt Bert. “Help me even”, roep ik.
“Wat is er, Huppeldepup?”
“Mensema”, corrigeer ik hem.
“Wat is er?”
“Ik ben blijven haken.”
Een ijzeren puntje van het hek is in mijn broek gaan zitten. Als ik me voorzichtig laat zakken, dan komt het vast wel weer los. Maar dan voel ik de twee kolenschoppen van Bert om mijn pols en hij geeft me een geweldige ruk. Ik schiet inderdaad los en tuimel van het hek af. Tegelijkertijd hoor ik ook een verschrikkelijke scheur bij mijn kruis. Als ik weer rechtop sta, voel ik in paniek aan mijn broek. “O, mijn God, zeg ik geschrokken, mijn broek is opengescheurd.”
“Wat zeg je, Huppeldepup?”
“Mensema”, zucht ik.
Ruim een uur later is het kindje geboren. Wilma, die maar een paar minuten na ons in de tent arriveerde, weet van aanpakken en het is een ongelofelijk geluk dat haar zus, die er inmiddels ook bij gekomen is, jarenlang als kraamvrouw heeft gewerkt.
Zonder noemenswaardige complicaties – de jonge vrouw in de tent is een klein beetje uitgescheurd tijdens het baren – is de bevalling verder perfect verlopen.
“Ik ben ook uitgescheurd”, mompel ik.
“Je broek is volledig naar de filistijnen, Huppeldepup”, lacht Bert.
In de verlichte tent is goed te zien dat mijn broek in het midden van voor naar achteren doorgescheurd is. Dat is al vervelend genoeg, maar net op het veld buiten de tent, waar Bert en ik stonden tijdens de bevalling, voelde ik de ijzige winterwind dwars door me heengaan. “Een gezond babymeisje”, houdt de jongeman de pasgeborene omhoog. “Geweldig”, zeg ik, “mijn allerhartelijkste gelukwensen met jullie baby, Joost en Mariska.”
“Wie is Joost nog maar weer?” vraagt Bert zachtjes. “Joost is de vader en Mariska is de moeder”, fluister ik hem toe.
Terwijl Wilma en haar zuster zich om de afgepeigerde Mariska en de baby bekommeren, gaan wij mannen weer naar buiten. Bert haalt uit zijn jas drie sigaren tevoorschijn.
“Normaal rook ik niet”, zegt Joost, “maar voor deze ene keer.” “Zo is het, jongen. Hoe vaak word je nou vader? Dat is een geweldig geluk dat je hoe dan ook moet vieren.”
“Heb je een vuurtje?” vraag ik.
Op dat moment knalt het licht aan. En niet zo’n beetje ook. In één klap is het hele voetbalveld verlicht en alles is weer te zien: de hoofdtribune, de familietribune en aan weerszijden de lage supporters- en de bezoekerstribune. Eerst kijken we om ons heen en dan omhoog. Het is niet wat het lijkt, het is precies wat het is: de hoge veldlampen van De Lange Leegte zijn aangestoken, zoals het altijd was wanneer hier een thuiswedstrijd werd gespeeld. Groots, weldadig licht, waardoor je alles scherp kunt zien.
“Jemig”, zegt Bert, “die tent heeft ook zijn beste tijd gehad.”
“Ik heb echt een betere tent nodig voor mijn gezin, hè”, zegt Joost schuldbewust.
“Dat zou ik denken, jongen.”
Wilma en haar zuster komen naar buiten om te zien wat er aan de hand is. Ik stel hen gerust. De hoge veldlampen zijn aangestoken. Dat is alles.
Dat is het natuurlijk niet. Er is meer aan de hand.
“Hee Bill”, hoor ik.
Het is de stem van Han. Ik kijk om me heen en zie Han tussen de supporterstribune en de familietribune staan. Hij zwaait naar me. Ik zwaai terug. Hij blijft maar zwaaien. “Volgens mij signaleert je kameraad dat je hem even moet helpen”, zegt Bert.
Ik trek mijn oogleden wat dichter en zie nu pas dat Han – net als ikzelf daarnet – ook vastzit op het hek. Lachend loop ik naar hem toe om hem te helpen. Wanneer Han en ik even later terug zijn bij de tent, is het eerste wat Han doet de jonge vader feliciteren. “Ongelofelijk”, lacht Han. “Ik wilde Bill verrassen met het aansteken van de stadionveldlampen en dan gebeurt er dit. Dit is de mooiste Kerstavond ooit.”
“Ondanks dat je nou net als Huppeldepup ook uit je broek bent gescheurd?” vraagt Bert lachend. Ja, knikt Han. Schuin kijkt mijn beste vriend mij met een direct begrepen blik aan: man o man, wat is het me koud om de billen. “Wat is dat”, zegt Bert dan.
“Wat is er?”
“Daar verderop, wat loopt daar?”
We turen in de richting van de bezoekerstribune waar Bert naar wijst en zien daar – vlak voor het doel – tot onze verbazing een ezel achter een geit aanrennen. Dan houdt de ezel ineens stil en je kan zien dat de geit even opgelucht uitademt. Kleine wolkjes dwarrelen boven het beest uit. Gewoonlijk ben ik er geen voorstander van, zegt de jonge vader in ons midden, maar vanavond ben ik blij dat dat stukje afgerasterd is. Die beesten kunnen niet bij de tent komen. Nu zien wij ook dat er een keurig hekje staat om het doelveld, waar de geit en de ezel inmiddels weer gebroederlijk staan te grazen. “Wie heeft dat…”
Ineens scheurt een busje van Oosting Beveiligingsdiensten het terrein van De Lange Leegte op. Met piepende remmen houdt het busje stil en drie breed gebouwde kerels stappen eruit. Soepel springen ze over het hek en dreigend komen ze op ons af. Ze roepen dat dit niet de bedoeling is, dat je niet zomaar een tent op de middencirkel kunt opzetten en dat je al helemaal niet de stadionlampen aan kunt doen.
Waarop de zuster van Wilma uit de tent komt, met het kleine babymeisje in de armen. Ze zegt niets. Ze kijkt alleen streng naar de drie beveiligingsmannen die prompt zwijgen. Zoals het echte kerels betaamt worden die zo mak als een lammetje zodra ze de baby zien. Gedrieën gaan ze om het kindje staan, zeggen Oeh en Aah, en ze graaien elk onwillekeurig in hun zakken om het kindje iets te geven. Wat chocolade, wat kauwgum en een aansteker.
“Wat is hier aan de hand!?” Opnieuw draaien we ons allen om in de richting van het Oosting busje. Daar staat nu een politieagent met een blaffende Duitse herdershond aan de lijn. “Ik leg het wel uit”, zeg ik en loop naar de politieagent toe. “Mijn naam is Bill Mense… Bill Huppeldepup”, zeg ik met uitgestoken hand, “en we hebben hier net de bevalling meegemaakt van een kerstkind.” Ondertussen hoor ik hoe Han achter mij begint te zingen: “De Duitse herdertjes lagen bij nachte.”
Bill Mensema