Home Actueel ASVB: de topjaren; toen amateurvoetbal nog echt iets voorstelde

ASVB: de topjaren; toen amateurvoetbal nog echt iets voorstelde

0
ASVB: de topjaren; toen amateurvoetbal nog echt iets voorstelde

BLIJHAM – Het was oktober 1994. Een man met sigaar loopt naar het bijveld van ASVB, want daar wordt over ruim een half uur de wedstrijd ASVB – FC Wolvega gespeeld. De man schudt zijn hoofd. Hij hoest, roept z’n leider en loopt briesend terug naar de kleedkamer. De man met sigaar is Kees Kist. Ex Topschutter en nu trainer van FC Wolvega. De eersteklasser moet straks hier op veld twee aantreden tegen ASVB, veld 1 is niet bespeelbaar. Op een knollentuin dus, en dat staat Kees niet aan. Bovendien- zo laat Kees hardop weten- is dat in het nadeel van de voetballende ploeg. Zijn ploeg dus.

En zo ging het eigenlijk altijd, in de periode van pak ‘m beet 1994 tot en met 2000. Want in die periode speelde ASVB in de Eerste klasse. En elk seizoen weer, week in week uit, werd wat neerbuigend over de Witte Muizen gesproken. Ploegje van niks. Dorpsclubje. Lange halen, vroeg thuis. En als de supporters van gerenommeerde clubs dan pal voor aanvang van de wedstrijd ook nog eens het clublied hoorden, dan was het pas écht lachen geblazen. Dat clublied was even briljant als simpel. ‘Neem een A en een S en een V en een B, dan heb je ASVB’. Geen speld tussen te krijgen, maar inderdaad wat oubollig. Het was lachen voor de supporters, spelers en trainers van de tegenstanders. Tot de wedstrijd begon. Dan verging ze het lachen snel.

ASVB had midden jaren negentig een voortreffelijk elftal. Niet bijeen gekocht, al deden er altijd wel wat verhalen de ronde over de portemonnee van Boer Moedt, die ook een prachtig reclamebord langs het veld had. Bovendien was ASVB een hecht collectief. Hassan Yanik, die later aansloot, was al bijzonder in die tijd. Een aparte. En dat terwijl hij alleen wat gel in z’n gitzwarte haardos had. Maar verder? Niet lullen maar poetsen was het devies in Blijham. En juist daardoor konden de sierpaarden die de ploeg wel degelijk had, excelleren. Elke week weer. En toch, toch werd er altijd wat lacherig over dat clubje gedaan. Volkomen onterecht.

Henk Bodewes, veel te vroeg overleden, was in die jaren trainer van Appingedam. Hij werd met die club meerdere keren kampioen van de Hoofdklasse. Zo nu en dan keek hij eens bij ASVB, en telkens weer liep het kwijl de oefenmeester uit de mond. Reden: Arend Boelsem. No-nonsense speler. Libero. Stopper die én goed kon voetballen én fysiek ijzersterk was. Hebben ‘we’ tegenwoordig niet meer. Bodewes wilde Boelsem elk jaar naar Appingedam lokken, Arend kwam nooit. Die was veel te veel gehecht aan de gehaktballen in de kantine van zijn club. Neem Jan Nomden. De Jan Wouters van de Eerste Klasse en iemand die de bal altijd aan iemand met dezelfde kleur shirt gaf. De motor op het middenveld. Of Lucas Houwen, die het later nog wel hogerop probeerde. Fysiek zo sterk, voetballend prima. Henk Haan viel een beetje uit de toon. Henk kon heel aardig voetballen en had een geweldig linkerbeen. Henk werkte echter wat minder hard dan de rest van de ploeg. Henk was flegmatiek. Boer Moedt noemde het liever ‘waik’. En toch was ook Haan belangrijk voor de ploeg, want ondanks het feit dat hij soms geen pepernoot raakte, was hij toch vaak beslissend. Menno Hilverts was de sneltrein aan de rechterkant. Marc Overmars. Heel snel, wat minder overzicht. Maar altijd gevaarlijk en altijd goed voor doelpunten. Harold Molanus was ook niet echt het type van de slidings en de tackles. Hij speelde met afgezakte kousjes en gold als stylist. Tegen Harold keek bovendien iedereen op, want hij had trainersdiploma’s. Deed zelfs wat bij Heerenveen. Molanus scoorde vaak, stond vaak op de goede plek, was balvast maar elke keer weer leek het alsof hij niet alles gaf. Trouwens: in die tijd voorspelde iedereen hem een gouden trainerstoekomst. Meer dan gerommel in de marge werd het echter nooit.

En als de mannen dan eens een wat mindere dag hadden. Dan was daar altijd nog doelman Bert Kuiper. Zag er niet echt uit als een topkeeper, maar was dat wel. Voor de jeugdige lezer: in die tijd stelde amateurvoetbal nog wat voor. Projecteer je de ploeg van toen op het heden, dan speelde ASVB tenminste hoofdklasse en als het op beleving en inzet aankwam zelfs Topklasse. De spelers van nu- en dat geldt voor elke willekeurige amateurclub- mogen de veters van de vedettes van weleer niet eens aanraken, laat staan strikken.

Och, die goede oude tijd. Daar in Blijham, waar je de scheidsrechter soms niet hoorde fluiten omdat vijftig meter verderop speedway gehouden werd. Die goede oude tijd. Dat Gertje Heerkes met PH naar Blijham kwam. Dat Kees Kist er woedend zijn sigaar op de grond smeet en dat Gerben Akkerman, dé man van DIO Oosterwolde, er maar niet in slaagde om Arend Boelsem voorbij te komen. Drachten, met toppers als Huitema, De Roo en Neppelenbroek, ze liepen zich stuk op ASVB, net als Germancius met Marcel Valk en FVC met de topspitsen Van Loon en Hollander. Elke keer weer dachten ze het varkentje ASVB wel even te wassen, heel vaak kwamen ze van een koude kermis thuis.

Gelukkig timmert ASVB anno 2016 weer wat aan de weg. Het pakte een periodetitel in de Derde Klasse. En dus gingen de afgelopen weken de gedachten weer wat vaker richting Molanus, Nomden, Haan en Boelsem. Werd weer vaker gedacht aan die goede oude tijd. En dat terwijl het verhaal van ASVB eigenlijk heel simpel is. Neem een A en een S en een V en een B.
Heb je ASVB.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in