‘Als je problemen vroegtijdig opspoort, kun je de ontwikkeling nog best in de goede richting duwen’
GRONINGEN – Op een zacht kleedje onderzoekt de één jaar oude Rachel hoe ze minuscule laatjes uit een kastje kan peuteren. Eruit halen is één, terugproppen is nog best een lastige voor de kleine hummel. Even later krijgt ze een plastic variant van Minnie Mouse, Peter Pan, een rubberen ring en een gele raceauto onder haar neus geschoven. Voor de ring en het autootje heeft mevrouw geen belangstelling. Voor Minnie en Peter des te meer. Met behoorlijk wat kracht rost ze de poppetjes tegen elkaar aan. Onderzoeksters Emma Corbijn Willenswaard van het UMCG en Lena Strik van de KinderAcademie Groningen volgen iedere beweging nauwlettend.
Elke beweging van Rachel wordt vastgelegd, zowel op schrift als op beeld. Net als die van 1.699 andere baby’s tussen twee en achttien maanden. Het zijn bepalende gegevens voor onderzoek naar ontwikkeling bij jonge kinderen met als doel: het tijdig opsporen van afwijkingen. Hoe eerder de afwijking geconstateerd wordt, hoe meer er te redden valt door fysiotherapeuten en kinderartsen, is de overtuiging van de onderzoekers. Het onderzoek gebeurt met behulp van twee meetinstrumenten: de Infant Motor Profile (IMP) en de Standardized Infant NeuroDevelopmental Assessment (SINDA). Geïnitieerd door professor Mijna Hadders-Algra van het UMCG. Zij doet als hoogleraar in de ontwikkelingsneurologie al tientallen jaren onderzoek naar ontwikkeling bij kinderen (voornamelijk baby’s) én bekijkt hoe dat samenhangt met de hersenen. En op dat laatste vlak zijn de inzichten met vroeger behoorlijk veranderd, weet Hadders. “Jarenlang werd gedacht dat brein reactief was, reageert op prikkels uit de omgeving. Tegenwoordig weten we dat brein zelf veel verzint.”
‘Het brein verzint niets maar reageert alleen, was jarenlang de gedachte. Tegenwoordig weten we dat brein zelf veel bedenkt’
Ouders die meedoen aan het onderzoek vullen vooraf een vragenlijst in over de zwangerschap, bevalling, eerste weken van het kind en zaken als leeftijd, opleiding en beroep van beide ouders. Of Rachel kruipt, willen de onderzoeksters van haar moeder weten. Nee. Buikschuiven dan? Ook niet. Alleen achteruit, meldt moeders. Ondertussen wordt baby Rachel uitgedaagd met allerlei stripfiguren van plastic, een pluchen bal, autootjes en een lamp die in haar ogen schijnt. Ieder detail wordt vastgelegd op camera. Ze doorstaat de test dapper. Raakt niet in de stress wanneer de speeltjes plotseling uit haar handjes worden geplukt en onmiddellijk worden vervangen door andere exemplaren. “Waar vooral op gelet wordt bij het IMP-onderzoek (het meetinstrument dat 8 jaar geleden in Groningen is ontwikkeld en inmiddels wordt gebruikt over de hele wereld, red.) is de kwaliteit van bewegen”, legt Hadders uit. “Allereerst letten we op de variatie in bewegen. Bewegen kan namelijk op talloos verschillende manieren. Hoe meer combinaties, hoe beter.”
Bewegingen werden tot dusver ook wel gemonitord, in het traditionele Van Wiegenschema dat gebruikt wordt op het consultatiebureau. Een vrij eenvoudig systeem om vast te leggen wat het kind kan, gebaseerd op gegevens die vooral verstrekt worden door de ouders van de spruit. Antwoorden op vragen als: kan de baby zitten/kruipen/rollen, etc. “Acceptabel voor baby’s waarbij de ontwikkeling normaal verloopt, niet toereikend voor ingewikkelde problematiek. Veel verschillende bewegingen is goed, weinig is niet goed. Van alles er tussenin weten we nog weinig. Met dit onderzoek willen we daarin normering aanbrengen.”
Waar IMP de ontwikkeling van het bewegen (motoriek) test, wordt met SINDA gekeken naar de algemene ontwikkeling en gedrag van baby’s tussen 2 en 12 maanden. Hoe reguleert het zijn eigen gedrag, willen de onderzoekers weten. De SINDA omvat ook neurologisch onderzoek naar onder andere spierspanning, oogreflexen, en pupilreactie van de baby. “Heel lang werd gedacht dat het brein reageert op prikkels uit de omgeving. Reactie geeft na stimulatie van derden, was de gedachte. Dat idee is achterhaald. Het brein verzint zelf dingen. Is een orgaan dat altijd doorwerkt. Ook ‘s nachts. Wij proberen kinderen zélf te laten ontdekken hoe dingen werken. Het is sowieso belangrijk, bij kinderen van alle leeftijden, om ze niet overal voor te willen behoeden. Zelf fouten maken, af en toe op hun neus gaan, dáár leren ze van. Ingewikkeld speelgoed met allerlei toeters en bellen is helemaal niet nodig. Veel belangrijker is dat ze zelf hun fantasie gebruiken.”
Het onderzoek is gestart in januari en moet over twee jaar afgerond zijn. Vervolgens worden de onderzoeksresultaten gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften waarna Hadders en haar collega Kirsten Heineman, er een manual, een handboek, van maken. Een handboek waar Noord-Nederlandse baby’s de norm zijn geworden voor de rest van de wereld. “Wanneer we kinderen met een verhoogd risico op problemen er tijdig uit kunnen vissen, kun je de ontwikkeling nog best in de goede richting duwen. Dat is een mooie stap vooruit.”
Meedoen? Mail naar: IMP@dekinderacademie.com.
Hadders heeft voor het onderzoek nog meer baby’s nodig. “De meeste ouders vinden het geweldig om mee te doen. In de eerste plaats om te zien wat hun kind kan. Vaak zijn ze ook zelf verwonderd. En in de tweede plaats om mee te helpen aan een project waar artsen en fysiotherapeuten over de hele wereld iets aan hebben. En kinderen dus ook! Dus bij deze: ouders, meld je aan via IMP@dekinderacademie.com. Mochten we constateren dat er bij de baby in kwestie iets niet helemaal normaal verloopt, melden we dat aan de ouders. Bereid zijn om dit soort informatie te ontvangen is een voorwaarde om mee te doen.”
Met baby Rachel zit het wel goed. Nieuwsgierig trekt ze aan het meetlint dat rond haar hoofd geslingerd wordt. Met Peter Pan nog in haar andere hand.