GRONINGEN – Gisteren werden door de erven van Elisabeth Johanna en Martha van Lessen enkele gronden in Holwierde en Kommerzijl geschonken aan de Stichting Oude Groninger Kerken. Bij deze overdracht komt ook even het beklemrecht om de hoek kijken, een oud en typisch Gronings rechtsgebruik. Uit de schenkingsakte: de comparante verklaart met de onderhavige schenking een bijdrage te willen leveren aan het behoud van de continuïteit van het Oude Gronings fenomeen ‘beklemrecht’.
Toen de Leidse student Jacob van Lennep in 1823 een voettocht door Nederland maakte, liet hij zich in Groningen op de hoogte stellen van dit voor hem onbekende beklemrecht. Alle pogingen ten spijt noteerde de aankomend jurist mismoedig in zijn dagboek: ‘Talloze werken zijn er reeds over dit onderwerp geschreven, maar een mensenleeftijd is niet genoeg om hier de duisternis op te klaren, ik zal er me tenminste niet aan wagen.’
Die duisternis wordt ook niet opgehelderd, maar om kort te gaan: het beklemrecht is een vorm van erfpacht. Een van de belangrijkste kenmerken is dat de huurder van de grond eigenaar was van de bebouwing die daarop stond, bijvoorbeeld een huis of boerderij. Om de huurder te beschermen, hij had immers flink geïnvesteerd in zijn onroerend goed, kon de grondeigenaar niet zo maar de huur opzeggen. Met zijn bezit ‘beklemde’ deze huurder – daarom beklemde meier genoemd – feitelijk de grond. De grondbezitter – de bloot eigenaar – ontving daarvoor jaarlijks een huursom. Een extra betaling ontving hij als er in de situatie van de meier iets wijzigde, bijvoorbeeld wanneer die trouwde of wanneer de beklemming vererfde.
Een belangrijk gegeven is dat het huurcontract, de beklemming dus, ‘vast en altoosdurend’ werd uitgegeven: niet te veranderen en eeuwigdurend. Voor beide partijen was opzeggen bovendien erg nadelig. Omdat de huursom vast was, steeg deze in de loop der eeuwen niet. De meeste gronden die onder beklemming werden verhuurd, waren tot de Hervorming kloosterbezit geweest. Deze werden in 1594 door de provincie geconfisqueerd en in de 17de en 18de eeuw in huur uitgegeven. De destijds vastgestelde huurprijs bleef gelden, tot de dag van vandaag. Dat werd het fundament onder de opkomst van de Groninger herenboer in de 19de eeuw. De boeren waren in de praktijk grootgrondbezitter, zonder veel te betalen voor hun grond. Ze konden daarom volop investeren in de ontwikkeling van hun bedrijf.
Sinds 1992 is het beklemrecht niet meer apart beschreven in het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Maar het NBW bepaalt wel dat oude rechten moeten worden gerespecteerd.
De meeste uitgegeven beklemmingen kennen een jaarlijkse termijn van Midwinter (21 december), de kortste dag van het jaar. De meier moet dan aan zijn verplichtingen aan de bloot eigenaar voldoen. Het is dan ook toepasselijk dat juist op deze dag de Stichting Oude Groninger Kerken eigenaar wordt. De meiers betalen de Stichting daarvoor jaarlijks een historisch prijsje, bijna zestien euro. Maar deze inkomstenbron zal – tenzij ze wordt afgekocht – nooit opdrogen: ze is ‘vast en altoosdurend’. En zo komt op de kortste dag toch even een momentje eeuwigheid aan het licht.