Groot Groningen in gesprek met één van Groningens beroemdste barista’s: Coen van Uhm
GRONINGEN – Coen van Uhm zit aan een tafeltje voor in de Café de Sigaar aan het Hoge der A met twee dubbelgevouwen A4 enveloppen voor hem. ‘Rieks’ staat er op één van de enveloppen. “Vaste gast van Huis de Beurs. Woont een half jaar in de provincie en een half jaar in Suriname. Hij is gek op alles wat met Suriname te maken heeft. Hij vertrekt straks weer en ik spreek hem zo’, verklaart Van Uhm over de dikke envelop vol Suriname-knipsels. Vrijwel direct vervolgt hij het gesprek over zijn Brasserie-tijd, de tijd dat hij als psycholoog onderzoek deed naar het effect van orthopedische behandeling van minderjarige meisjes in tehuizen en over de cultuuromslag bij zijn laatste werkgever, Huis de Beurs. “Wat zullen we drinken?” Van Uhm bestelt een cappuccino.
Coen van Uhm -zwarte puntschoenen, witte broek, wit gestipt zwart overhemd- vertelt bevlogen over zijn periode als kelner van Huis de Beurs. Het heeft hem zoveel contacten opgeleverd. Interessante contacten. “Zie je die muurschilderingen achter je? Gemaakt door kunstenares Olga Wiese. Iedere ochtend komt ze in de Beurs.” Ruim tien jaar werkt hij er als kelner, op 1 mei stopte Van Uhm (68), een half jaar eerder dan hij aanvankelijk met zijn werkgever was overeengekomen.
Na zijn studie Sociale Wetenschappen ging Coen van Uhm aan de slag als onderzoeksmedewerker aan het Criminologisch Instituut van de RUG aan de Haddingestraat. Hij onderzocht of de orthopedische behandeling die minderjarige meisjes in tehuizen kregen uiteindelijk wel het veronderstelde effect had. Of er een verschil was tussen meisjes die deze wel kregen en meiden die dat –omdat ze zich aan het regime onttrokken- niet kregen. Uitkomst: het maakt eigenlijk niet veel uit. Geen significante verschillen in hoe ze op later leeftijd maatschappelijk terecht zijn gekomen. Conclusie: zonder degelijk vervolgonderzoek uit te voeren naar de effectiviteit van een behandeling is opname is een orthopedagogische instelling een twijfelachtige maatregel. Kabinet Lubbers I voerde forse economische bezuinigingen door. Toen stopte de subsidie voor het onderzoek waaraan Van Uhm meewerkte. Hij solliciteerde een aantal keren op functies in de psychologie, maar tot een serieuze baan kwam het niet. “Waarschijnlijk voldeed ik niet aan de gewenste profielen.” Toen lonkte de horeca. Logisch, immers een wereld waarin hij tijdens zijn studie ook jarenlang werkzaam is geweest. Van Uhm belandde in de Brasserie.
‘Werken in de Brasserie had een bepaald aanzien. De Brasserie was vanaf de allereerste dag een plek waar artistiek en cultureel Groningen elkaar trof’
“Een spraakmakende zaak”, noemt Van Uhm het etablissement aan de Poelestraat. “Werken in de Brasserie had een bepaald aanzien. De Brasserie was vanaf de allereerste dag een plek waar artistiek en cultureel Groningen elkaar trof: op het terras, in het café aan de glanzend gelakte lichtbruine tafeltjes of in de tuin met de vijver met de altijd maar kletterende fontein. De Brasserie kreeg een naam die verder reikte dan Groningen. Artiesten die optraden in de Stadsschouwburg, de Oosterpoort, Vera, Grand Theatre bezochten steevast ook de Brasserie. Van 1978 tot 1998 heeft de Brasserie een belangrijke sociale functie vervuld als trefpunt voor mensen uit kunst, wetenschap, literatuur, universiteit, politiek, rechtspraak en vele Stadjers.” Tot 1998. Toen kwam de zaak in handen van horecamagnaat Sjoerd Kooistra en ging het snel bergafwaarts met het immens populaire stadscafé. De vijver werd dichtgegooid, de fraaie binnenstadstuin weggeschoffeld om er vervolgens een zaal op te zetten met de uitstraling van een poffertjeskraam, vertelt Van Uhm die het allemaal lijdzaam toe zag. In negen jaar werkte hij voor 13 verschillende exploitanten. Niemand kon geld verdienen aan de wurgcontracten van Sjoerd Kooistra. De definitieve ondergang diende zich aan in 2005, toen een door Kooistra aangesteld trio onder de naam HCG de zaken ter hand nam. Van Uhm werd op non-actief gesteld, een periode die 18 maanden zou duren. De uitbaters moesten Van Uhm weer in dienst nemen, zo bepaalde de rechter. Toen Van Uhm zijn kelners pak weer aantrok, wist hij niet wat hij aantrof: platvloerse humor, muziek dat niet om aan te horen was en een dramatisch personeelsbeleid. Via een bevriende exploitant kwam Coen van Uhm terecht bij Huis de Beurs. ‘Die vent moet je hebben’, adviseerde de exploitant de Iranese eigenaar Arash Barghi die de zaak destijds al acht jaar exploiteerde.
“Huis de Beurs zat in het slop toen Barghi de zaak overnam. Men was bang dat hij er een mediterrane eettent van zou maken. Hij deed het tegenovergestelde. Hij heeft er een echte Groningse huiskamer van gemaakt. Het werd een ontmoetingsplek voor Stadjers en al die anderen. Beeldende kunstenaars plaatselijke dichters, pensionado’s, studenten, boodschappende vrouwen, dubieuze zakenlui, notarissen, advocaten, de zwoegende marktlieden, de nachtzusters van het Martini, de lokale politici, dagjesmensen, die dominee uit Friesland met zijn tweede vrouw, de intensive care-ploeg van het UMCG na hun nachtdienst, heimelijke liefdes, graanhandelaren, het dameskoor op de dinsdag en de dames van de Nieuwstad. Wie al niet! Jong en oud. Het Brasserie-publiek had de weg naar Huis de Beurs gevonden.” In 2006 kwam Van Uhm in dienst van de zaak op de hoek van de Folkingestraat en het A-Kerkhof. Eerst voor vierentwintig uur, later voor tweeëndertig. Op maandag en dinsdag en donderdag en vrijdag. Altijd overdag, ’s avonds was geen optie. Zijn meiden bracht hij ‘s morgens eerst naar school en in het weekend was hij, als teammanager van het elftal van een van zijn dochters, altijd op het hockeyveld. Geen probleem voor Barghi. Van Uhm was de constante factor van Huis de Beurs. Het vaste gezicht. Hij beleefde er ruim tien jaar een fantastische tijd. Deed er bijzondere contacten op. Ontmoetingen die er toe deden. “Toen per januari 2016 een andere werkgever de exploitatie van Huis de Beurs overnam veranderde hier en daar wat. Niet meteen, daar had Barghi wel voor gezorgd. Die had een aantal voorwaarden gesteld aan de overname van de exploitatie. Deze vervielen per 1 maart 2017. Vanaf toen is de bedrijfsvoering bij Huis de Beurs als die in de overige zaken van de huidige exploitant. Omdat ik me in enkele praktische, maar wezenlijke kwesties niet kon vinden heb ik per 1 mei jl mijn ontslag ingediend. Donderdag 22 april was mijn allerlaatste werkdag. Gedurende de hele dag kwam men handen schudden. Piet van Dijken vroeg me in mei voor zijn programma ‘Herestraat Helemaal’. De 517e aflevering bleek. Een bijzonder getal. Per 5/17 stopte ik. Het werd een merkwaardig gesprek.”
Een definitief einde aan een horeca tijd van ruim dertig jaar. Spijt heeft hij allerminst. Nee zeg, Coen van Uhm heeft genoeg te doen. Werkt aan interessante projecten. Het boek ‘Albertus in beeld’ bijvoorbeeld. Het is een boek dat vooral gaat over de grafische uitingen die er in het pand van de Groninger studentenvereniging Albertus Magnus aantreffen. Meer dan tweehonderd. Hij schreef daarin onder meer een historisch overzicht van de huisvesting van deze vereniging vanaf het oprichtingsjaar in 1896. Deze maand kwam het uit. Het ligt bij Van de Velde en Godert Walter. Van Uhm opent de andere witte enveloppe en er haalt een fraai, vierkant rood boek uit. “Met z’n vijven vijf maand aan gewerkt. Albertus Magnus laat zich misschien wel een beetje vergelijken als een soort horecazaak. Er komt ongelofelijk veel bij te kijken. Onderhoud, veiligheid, inkoop, financiën, administratie, interne en externe communicatie, allemaal gerund door een dagelijks bestuur van jongelui van begin twintig. Groot respect”, vindt de oud-barista die bestuurslid is bij de stichting ‘Vrienden van Albertus’. Niet geheel toevallig, want een van zijn dochters is lid van deze grootste studentenvereniging van Nederland.
Van Albertus naar de Prins Hendrikkade in Amsterdam. Vlekkeloos loopt het ene verhaal over in het andere. “Een pand uit 1646. Zwaar verwaarloosd was het. Tot iemand er een short-stay-hotel op zette. De eigenaar heeft me benaderd de bouw- en bewonersgeschiedenis van het pand te beschrijven . Hij wilde zijn gasten een boekje mee kunnen geven.” Maandenlang bracht Van Uhm door in de UB en in het Amsterdam Archief. Ontdekte dat Vincent van Gogh een haventafereeltje aan de overkant van dat pand heeft geschilderd. En dat een telg van de steenrijke Rijckens-familie in Amsterdam het pand samen met haar partner –een erwtenboer- had aangekocht. De Rijckens lieten zich portretteren door een jongeman uit Leiden, die naar Amsterdam was gekomen omdat in die welvarende stad goed geld te verdienen was: Rembrandt van Rijn. In de jaren twintig was dit pand een pension voor veel uit Duitsland gevluchte joden. Van Uhm tekende de geschiedenis op in veertig pagina’s. “Het is nog niet af. De corrector moet er nog mee bezig, waarna de vormgever er mee aan de slag kan.” Van Uhm kijkt op zijn horloge. Half twaalf is het. Hij is al kwartier te laat voor zijn afspraak met Rieks in Doppio. “Was een erg leuk gesprek. Misschien moeten we nog eens afspreken.” Wat Coen van Uhm zichzelf zou vragen als hij de interviewer zou zijn willen we tot slot weten. Vrijwel onmiddellijk: “Wat drijft je? En dan is het antwoord, het klinkt wat als borstklopperij, maar zo is het allerminst bedoeld; belangstelling voor veel. Ik houd van cultuur, muziek, lezen, geschiedenis, oldtimers. Voorts laat ik me verbazen door de wereld van de politiek. Al dit soort dingen kon ik delen met de bonte verzameling gasten van Huis de Beurs.”
Van Uhm houdt er twee blogs op na : www.coenvanuhm.blogspot.com en www.groningendailyphoto.nl